Structuur van de elektriciteitsprijzen in België en Vlaanderen in het bijzonder

Prijzen of tarieven?

Wanneer men over elektriciteitsprijzen spreekt, heeft men het dikwijls over elektriciteitstarieven. Tarieven zijn geafficheerde prijzen. Geen prijzen à la tête du client dus, maar prijzen die op een gestructureerde wijze zijn tot stand gekomen en waar men zich voor iedereen ook aan houdt. Tenminste, dat was in verleden toch het geval. Hoe zit dat nu in een vrije markt?

In een vrije markt zijn de prijzen vrij, maar zal de verkoper toch een of andere vorm van prijsstructuur hanteren om enige maat van zekerheid te bieden aan zijn (potentiële) klanten. Trouwens, de prijzen in de zogenaamde vrije elektriciteitsmarkt zijn niet helemaal vrij. Verkoopprijzen kunnen vrij worden bepaald, maar transportprijzen niet. Althans de transporteur zelf, in de elektriciteitsmarkt netbeheerder genoemd, kan zijn prijzen niet vrij vaststellen. De verkoper (leverancier), die levert langs de netten, kan zijn transportkosten al dan niet volledig in rekening brengen bij zijn klant, maar de kost zelf om langs deze netten te passeren worden wel degelijk door de overheid gecontroleerd en goedgekeurd en is dus ook voor elke leverancier hetzelfde, tenminste toch bij eenzelfde netbeheerder. De meeste leveranciers rekenen de netkosten één-op-één door. Dit wil zeggen: in hun tarieven nemen ze een kostenpost op die exact de kost van het netgebruik is. Een beperkt aantal leveranciers geven een kost “all-in”, waarin de netkosten dus onzichtbaar zijn, maar uiteraard wel zijn inbegrepen. Netkosten zijn onafhankelijk van de afgelegde weg tussen de leverancier of producent tot bij jou. Ze zijn enkel afhankelijk van het punt waar de elektriciteit wordt afgenomen en dus van de netbeheerder waar jij bent aangesloten. Als de producent op een ander net is aangesloten, wordt dat niet aan jou aangerekend.

Er is weinig bekend over de wijze waarop de prijzen en de tarieven van de elektriciteitsleveranciers voor grote industriële klanten tot stand komen. Dat blijft inderdaad nog meestal een prijsakkoord tussen leverancier en klant op basis van onderhandeling en naargelang de sterkte van de klant, de interesse van de leverancier en de ad-hoc strategie om de markt te veroveren. Die prijzen zijn daarom erg confidentieel. Gestructureerde prijzen zijn er nog niet echt bij, maar zijn in principe wel afhankelijk van indexeringen. Het gaat dan niet om indexeringen op basis van de consumptieprijzen, maar op basis van prijzen op zogenaamde elektriciteitsbeurzen, waar producenten, leveranciers en aankopers hun producten aanbieden of aankopen, een beetje zoals ook groente- en fruitveilingen werken. Op zo’n veiling kunnen de grote spelers niet alleen elektriciteit kopen om onmiddellijk te ‘gebruiken’, maar ook voor gebruik binnen een maand, een jaar, of zelfs later. Het spreekt vanzelf dat de prijzen daarvoor telkens verschillend zijn en zowel de koper als de verkoper niet op voorhand weten hoe de prijzen zullen evolueren en/of hoeveel elektriciteit in de toekomst nodig zal zijn. Toch werkt zo’n systeem stabiliserend. Koper en verkoper weten exact wat het later zal kosten of opbrengen. Hun tekort of teveel, moeten ze dan maar op de korte termijnmarkt zien te verhandelen.

Doordat sinds 1 juli 2003 een massa nieuwe vrije klanten vrij kwamen, met name de huishoudens, is het natuurlijk onmogelijk om ook voor hen een prijs ‘à la tête du client’ aan te bieden. Dat zou een te grote administratieve kost betekenen, voor al bij al toch maar weinig verbruik. Een meer openbare prijs kon dus niet uitblijven en wij zien dus al vanaf 1 juli 2003 publieke tarieven, die op hun websites worden gepubliceerd, maar die echter nog vrij snel veranderen omdat de ene leverancier een beetje kijkt hoe de andere zijn prijzen in de markt zet.

Hoewel prijzen nooit echt doorzichtig zullen zijn (zie maar naar de situatie in de telecom), kunnen toch een aantal bestanddelen van de prijs en bijgevolg ook van de eventuele gestructureerde tarieven, worden vastgesteld.

Productiekosten

De productiekosten werden in het verleden voor de meeste klanten, zowel industrieel als het grote publiek, gecontroleerd door het Controlecomité. Dit is niet meer het geval. De werkelijke productiekosten zijn niet langer meer bekend, aangezien dit veel te gevoelige informatie is voor de andere concurrenten. Productieprijzen, of beter de prijzen die de producenten en groothandelaars krijgen voor de door hen geleverde elektriciteit, zijn dan weer wel beter gekend dan vroeger. Tenminste toch voor wie zich hierin wil specialiseren, want de prijzen schommelen niet alleen met het seizoen, maar met de dag en zelfs met het uur en uiteindelijk zelfs per kwartier ! Er werden internationale markten opgericht die elektronisch (o.a. via het internet) elektriciteit verhandelen voor de verkoop op lange termijn, middellange termijn, korte termijn en last-minute leveringen. Niet dat deze markten echt openbaar zijn, maar als je er genoeg geld voor over hebt om lid te worden, kan je de groothandelsprijzen wel te weten komen. Anders moet je het stellen met de wetenschap dat ze kunnen variëren van zo’n 10 tot 60 (en meer) euro per MWh, met 20 à 30 euro als toch vrij frequent voorkomende waarden. (Zie website www.apx.nl)

Transportkosten over de grens

De grensoverschrijdende capaciteit is zeer beperkt en asymmetrisch. Dit wil zeggen, afhankelijk van de richting waarin de stroom moet vloeien. België is netto-invoerder vanuit Frankrijk en uitvoerder (met inbegrip van doorvoer) naar Nederland. Al is dat de laatste jaren soms wel andersom door de overcapaciteit in Nederland. Met Duitsland en Groot-Brittannië zijn er geen verbindingen. Invoer van Duitsland moet langs Nederland komen. Als er een netto-uitvoer is naar Nederland zal elke stroom die vanuit Duitsland via Nederland naar ons toekomt er gewoon op neer komen dat de grensoverschrijdende elektriciteitsstroom in de richting België-Nederland vermindert, en bijgevolg tegen een nulkost kan gebeuren.

Transmissiekosten

Met transmissiekosten wordt hier bedoeld de kosten om gebruik te maken van het nationale transmissienet. Het transmissienet werd gebouwd om de verschillende Belgische elektriciteitscentrales met elkaar te verbinden, om op die manier elkaar bijstand te kunnen verlenen en het net ‘stabiel’ te houden. Dit net wordt nu ook gebruikt voor het transporteren van elektriciteit tussen diverse leveranciers en afnemers. De transmissienetbeheerder mag niet langer zijn net uitsluitend voorbehouden voor zijn bevoorrechte partners (vroeger Electrabel en SPE, die aandeelhouders waren), maar moet nu iedereen toelaten tegen vastgestelde prijzen. Deze prijzen (in casu dus eigenlijk tarieven) moeten door de CREG worden goedgekeurd. Zowel de CREG als Elia, die als nationale transmissienetbeheerder optreedt, publiceren de tarieven (door Elia “barema” genoemd) op hun websites.

Distributiekosten

Ook de kosten voor de distributienetten zijn bekend. De distributienetten zijn de netten die de elektriciteit verdelen vanaf het nationale transmissienet tot aan de uiteindelijke klant. Deze netten worden beheerd door intercommunales. Dat zijn gemeentelijke samenwerkingsverbanden.

Op 27 juli 2002 verscheen in het Belgisch Staatsblad het Koninklijk besluit dat de structuur van de tarieven vastlegt voor het gebruik van het elektriciteitsdistributienet onder de titel “Koninklijk besluit van 11 juli 2002 betreffende de algemene tariefstructuur en de basisprincipes en procedures inzake de tarieven en voor de aansluiting op de distributienetten en het gebruik ervan, de ondersteunende diensten geleverd door de beheerders van deze netten en inzake de boekhouding van de beheerders van de distributienetten voor elektriciteit”. Dat KB is nog steeds van kracht, ook nu de bevoegdheid over de energiedistributie bij de gewesten ligt.

De distributietarieven worden ingedeeld in een deel voor de aansluiting op het net, een deel voor het gebruik van het net en een deel voor de ondersteunende diensten.

1. Kosten voor de aansluiting

Onder het aansluitingstarief vallen :

  • de kosten voor een eerste oriëntatiestudie bij de indiening van een aanvraag voor aansluiting;
  • de kosten voor een daaropvolgende detailstudie indien na de oriëntatie wordt verder gegaan;
  • de kosten voor de werken die de aansluiting of de verzwaring van een aansluiting veroorzaken;
  • de jaarlijkse vergoeding voor de meter;
  • de jaarlijkse vergoeding voor bijkomende uitrustingen (bv. transformatoren, condensatoren, netfilters);
  • de jaarlijkse vergoeding voor bijkomende diensten (beveiliging, alarmen, telemeting, …).

Voor elk van deze onderverdelingen wordt systematisch aangeduid welke de bepalende parameters ervan zijn (bv. de nominale spanning, het vermogen, de lengte, de technologie).

2. Kosten voor het dagelijkse gebruik

Onder het gebruikstarief vallen :

  • een vergoeding voor het onderschreven vermogen (vermogen dat men denkt nodig te hebben) en voor het eventueel bijkomend vermogen (een soort boete wanneer men het onderschreven vermogen overschrijdt);
  • het systeembeheer;
  • de meetactiviteiten.

Ook hier wordt omstandig uitgelegd op welke wijze de bepalende parameters in rekening (mogen) worden gebracht. Er worden uitzonderingen of speciale regelingen voorzien voor netgebruikers van minder dan 56 kVA (huishoudens, zelfstandigen en kleine KMO’s), voor hernieuwbare energiebronnen en voor kwalitatieve warmtekrachtkoppeling.

Het komt erop neer dat voor deze groepen zoveel mogelijk wordt getarifeerd en gefactureerd in functie van de afgenomen energie en niet in functie van het vermogen. Maar ook op dit principe bestaat een uitzondering die bedoeld is “om onnodige capaciteitsuitbreidingen te vermijden”. Vanaf 2019 zal ook voor huishoudelijke aansluitingen een capaciteitscomponent in het distributienettarief worden opgenomen, waardoor het kWh-tarief zal verlagen.

3. Kosten voor de levering van bijkomende diensten

Onder deze diensten wordt verstaan :

  • de regeling van de spanning en het reactief vermogen;
  • de compensatie voor de netverliezen;
  • de compensatie voor het niet respecteren van een voorafgaand programma voor de afname of de injectie op het net (voor netgebruikers boven de 100 kVA).

Het is niet zo dat al deze kosten zo maar mogen worden aangerekend naargelang hun “marktwaarde”. Zij moeten wel degelijk worden gestaafd door boekhoudkundige bewijzen dat dit de door de netbeheerder werkelijk geleden kosten zijn. Het bewijs moet aan de Vlaamse Regulator voor Elektriciteit en Gas (VREG) worden voorgelegd. Het volstaat ook niet te bewijzen dat de kosten werkelijk door de netbeheerder zijn gedragen. Zij moeten ook gerechtvaardigd zijn. Dit wil zeggen dat een netbeheerder niet zomaar een dure aannemer, onderaannemer of dienstenleverancier mag aanspreken, maar dat door de VREG wordt geverifieerd of de netbeheerder er alles heeft aan gedaan om de kosten zo laag mogelijk te houden. Is dit niet het geval, dan zal de VREG de kosten als ‘onredelijk’ verwerpen.

Op basis van een jaarlijkse schatting van de te lijden kosten wordt een budget goedgekeurd voor het komende jaar (de komende jaren), zodat een tarief voor het daaropvolgende jaar kan worden vastgelegd. De netbeheerder dient dit tarief te publiceren en er zich voor iedereen, zonder onderscheid of onderlinge discriminatie, aan te houden. De publicatie moet verplicht op elektronische wijze gebeuren. Ook de VREG is verplicht haar goedkeuring op het net te publiceren. Zie www.vreg.be.

Aangezien de kosten uitsluitend reëel gemaakte of te maken kosten mogen zijn, heeft dit als gevolg dat de tarieven niet overal in Vlaanderen dezelfde zijn. Niet elke netbeheerder heeft immers dezelfde kosten. Naargelang uw vestigingsplaats zal uw leverancier dus andere (transport)prijzen aangerekend krijgen. Nochtans moet elke netbeheerder zich houden aan de gepubliceerde tarieven en mag hij dus geen onderscheid maken tussen klanten of leveranciers die zich in eenzelfde situatie bevinden. De tarieven zijn dus, althans per netbeheerder, voor eenzelfde afnemerkarakteristiek gelijk. Ook het zogenaamde ‘postzegelprincipe’ kan als een verworven recht worden beschouwd. Dit principe houdt in dat het er niet toe doet hoe ver een klant van zijn leverancier is verwijderd : hij zal, ongeacht de afstand, eenzelfde transporttarief moeten betalen (zoals een postzegel).

Op basis van een tarief dat alleen de werkelijke kosten dekt kan natuurlijk geen enkel bedrijf blijven voortbestaan. De netbeheerder mag dan ook een “billijke winstmarge” toevoegen aan de door hem geleden kosten. Het deeltje van het tarief dat deze billijke winstmarge bevat wordt in de analytische boekhouding verwerkt in de “vergoeding voor de geïnvesteerde kapitalen” en zou dus begrepen zijn in het aansluitingstarief(1) en het gebruikstarief(2). Toch beoordeelt de VREG ook hier of de winstmarge, in vergelijking met andere sectoren of met buitenlandse voorbeelden, voldoet aan de notie van billijkheid.

Behalve deze gegarandeerde(?) billijke winstmarge, moet er natuurlijk ook een incentive zijn om zo goed mogelijk te presteren. De distributienetbeheerder moet daarom verslag uitbrengen over het effect van zijn inspanningen tot kostenbeheersing, op basis van performantie-indicatoren die in een strikt rapporteringsmodel worden opgenomen. De netbeheerder kan zich dus niet met proza behelpen. Wanneer uit de rapportering blijkt dat er een bonus of malus is tussen de gehanteerde tarieven op basis van het ingediende budget en de werkelijke kosten, zal deze bonus of malus voor de helft worden verrekend in de tarieven van het daaropvolgende jaar en voor de andere helft ten goede of ten laste vallen van de netbeheerder.

Om controle door de VREG mogelijk te maken moeten door de netbeheerders heel wat gedetailleerde, vooral boekhoudkundige gegevens worden voorgelegd. De administratieve kosten hiervoor zijn niet gering en worden normaliter dus ook doorgerekend.

Kosten voor het gebruik van het transmissienet door afnemers van het distributienet

De elektriciteit die via het distributienet wordt geleverd is nog altijd grotendeels afkomstig van het nationale transmissienet, ook al zien we steeds meer zonnepanelen op daken van huizen en andere instanties. Dat transport moet dus ook worden betaald (zie hoger). Teneinde een opeenstapeling van regelingen te vermijden, wordt dit, althans langs afnamezijde, in het distributienettarief verrekend. Wanneer uw leverancier niet via het transmissienet injecteert, zal toch, omwille van het postzegelprincipe en het zich moeten houden aan gepubliceerde tarieven die niet à la tête du client mogen worden gewijzigd, de vergoeding voor het transmissienet verschuldigd blijven. In de toekomst is het denkbaar dat bij injectie en afname in en van eenzelfde distributienet, de vermeden verliezen in mindering van het nettarief worden gebracht.

Toeslagen en heffingen op het tarief voor het transporteren van de elektriciteit

Een punt van kritiek voor velen blijft ongetwijfeld de verrekening van de “toeslagen en heffingen” (met een onderscheid tussen heffingen voor de maatregelen van sociale aard, de maatregelen voor REG en de maatregelen voor schone productie), de lasten uit het verleden, de belastingen (o.a. ook de inkomensbelastingen !) en de financiering van de regulatoren. Deze verrekening maakt geen deel uit van het distributienettarief, maar moet wel voorkomen op de factuur om transparantie van de kostprijs te verzekeren.

Sociale tarieven

In het ‘gereguleerde’ systeem bestaan er sociale tarieven voor wie er recht op heeft. De kosten hiervan worden gedragen door het geheel van de (huishoudelijke en aanverwante) verbruikers. In Vlaanderen is er sinds 1 juli 2003 geen gereguleerd systeem meer. De andere gewesten volgden later (2007). De kans bestond dus dat leveranciers niet meer bereid zouden zijn om gerechtigden van het sociale tarief te bevoorraden, althans niet wanneer zij zouden worden verplicht om hiervoor gereduceerde tarieven toe te passen, terwijl ze hiervoor niet zouden worden vergoed. Het vrijwillig uitsmeren van de kosten over het geheel van hun cliënteel, zoals dat in de ‘gebonden markt’ gebeurde, is in een vrije markt minder evident.

Het alternatief, namelijk het vergoeden van de vrije leveranciers vanuit een fonds dat zij zelf zouden spijzen, volgens een objectieve verdeelsleutel, bijvoorbeeld op basis van hun aandeel in de belevering van zogenaamde ‘beschermde’ klanten, is eveneens een moeilijke zaak. De verliespost ten laste leggen van het netbeheer, dat zoals hoger uitgelegd streng gereglementeerd wordt, maar voor wie toch een “billijke winstmarge” wordt gegarandeerd, is dan de enige oplossing. Op deze wijze blijft in de vrije markt toch de solidariteit met de minstbedeelden bestaan. Hoewel de gewesten bevoegd zijn voor de distributietarieven, blijft de bevoegdheid over de sociale tarieven (of sociale maximumprijzen zoals ze nu heten) bij de federale overheid. De VREG kan dus niet anders dan de kost daarvan te aanvaarden in de nettarieven. Het systeem is zodanig opgevat dat de netbeheerder de leverancier vergoedt voor het verschil van het ‘normale’ tarief en het sociale tarief dat de klant wordt aangerekend.

Kosten voor een rationeel energiegebruik

In het kader van een rationeler gebruik van energie wordt reeds jaren voorgesteld dat een energieleverancier niet uitsluitend energie zou leveren, maar zich eerder zou moeten bezig houden met de verkoop van ‘energiediensten’. Met andere woorden, i.p.v. elektriciteit en gas te leveren zou hij licht, warmte, kracht, amusement, enz. moeten leveren en dit tegen de laagste kostprijs. Tenslotte is de klant meer gebaat met meer licht en warmte, voortkomend uit een laag energieverbruik, dan met eenzelfde hoeveelheid licht en warmte, maar met een hoog energieverbruik. Voor de klant is vooral de totale kostprijs voor het gevraagde licht en de gevraagde warmte van belang.

Licht en warmte verkopen is natuurlijk moeilijker dan elektriciteit verkopen en per eenheid elektriciteit dan ook duurder, maar per eenheid licht en warmte anderzijds dikwijls goedkoper. De Vlaamse netbeheerders zijn verplicht om bij de afnemers die op hun net zijn aangesloten jaarlijks een primaire energiebesparing te realiseren. Dit kunnen zij bijvoorbeeld doen door premies te geven voor de aankoop van energiezuinige toestellen, het plaatsen van isolatie, enz. of in het voorbeeld van de industrie, door energiestudies aan te bieden waaruit blijkt welke energiebesparende maatregelen nuttig zouden zijn. De kosten daarvan worden eveneens in de nettarieven doorgerekend. Meer informatie vindt u op www.energiesparen.be/subsidies

Kosten voor een milieuvriendelijke elektriciteitsproductie

Iedereen is het erover eens dat de elektriciteitsproductie op een zo milieuvriendelijk mogelijke manier moet gebeuren. Elektriciteit op basis van hernieuwbare energiebronnen (zon, wind, waterkracht en biomassa) is daarbij het meest milieuvriendelijk en wordt daarom dikwijls ook groene stroom genoemd. Spijtig genoeg is groene stroom voor grote producenten nog altijd duurder dan klassieke elektriciteitsopwekking. Het subsidiëren van de leveranciers van milieuvriendelijke elektriciteit is omwille van de grote hoeveelheden die ermee gemoeid zijn bijna ondoenbaar. Bovendien leidt subsidiëring van producenten gemakkelijk tot concurrentievervalsing tussen diegenen die de subsidie hebben ontvangen en deze die hiervan niet (kunnen) genieten. Sommige leveranciers hebben het al wat gemakkelijker om groene stroom te produceren dan andere, al was het maar omwille van hun geografische ligging. Subsidies zouden de concurrentie dan scheeftrekken.

Eerder dan ze te subsidiëren voor de groene stroom die ze opwekken, zoals in het verleden gebeurde, wordt nu van de energieleveranciers gevraagd het bewijs te leveren dat er wel degelijk ergens in Vlaanderen groene stroom is opgewekt en nuttig gebruikt. De te bewijzen hoeveelheid is een bepaald percentage, naargelang het beschouwde kalenderjaar, van de stroom die zij zelf verkopen. Het doet er niet toe of de bewezen groene stroom door henzelf, dan wel door anderen is gebruikt, geleverd of verkocht. Alleen mag voor eenzelfde groenestroomproductie niet twee maal hetzelfde bewijs worden geleverd. Het is dus uitgesloten dat diverse leveranciers eenzelfde bewijs gebruiken om aan de eis van de overheid te voldoen. Wanneer een leverancier onvoldoende dergelijke bewijzen heeft, moet hij een boete betalen die evenredig is met het aantal ontbrekende bewijzen. Een dergelijk bewijs wordt ook (groenestroom)certificaat genoemd.

Omwille van deze boeteclausule wordt dikwijls gesteld dat de leverancier zijn prijzen zal verhogen om uit de kosten te komen. Dit is niet noodzakelijk zo. Iemand die meer groene stroom produceert dan de hoeveelheid die hij moet bewijzen, kan zijn certificaat verkopen en hieruit winsten genereren. In het verleden kregen ook “huishoudelijke elektriciteitsleveranciers” met zonnepanelen groenestroom-certificaten. Zij verkopen wel geen elektriciteit, en hebben die certificaten dus niet nodig, maar kunnen die certificaten wel doorverkopen aan een leverancier. Meer nog: voor de certificaten uit zonnestroom konden de huishoudelijke producenten, of prosumenten zoals ze ook wel eens worden genoemd, een gegarandeerde prijs krijgen. Die “prijs” werd wettelijk zo hoog gesteld, dat leveranciers niet bereid zouden worden gevonden om deze te betalen. Daarom werden de netbeheerders verplicht om alle certificaten die haar door huishoudelijke klanten worden aangeboden op te kopen. Aangezien ze ze zelf niet kunnen gebruiken (zij verkopen geen stroom), moesten ze die met verlies verder doorverkopen aan leveranciers die ze wel kunnen gebruiken om te voldoen aan hun verplichtingen. De opstapeling van die verliezen leidde uiteindelijk tot de fameuze ‘Turteltaks’ om de verliezen te compenseren.

In plaats van de leveranciers tot onrendabele investeringen te verplichten of hen te subsidiëren met financiële middelen die uiteindelijk toch door de consument moet worden gedragen, kunnen de leveranciers nu zelf hun strategie bepalen. Een leverancier kan autonoom en zonder verplichting kiezen tussen het produceren van groene stroom, het verkopen of inkopen van certificaten of desnoods de boete te betalen, naargelang wat voor hem het voordeligste is. De minst efficiënte leverancier zal dan inderdaad moeite hebben om uit zijn kosten te komen, de meer efficiënte zal zijn concurrentiepositie én het leefmilieu verbeteren.

Kosten voor het werven en behouden van klanten

Elektriciteitsmaatschappijen dienden zich in het verleden weinig te bekommeren om klantenzorg. De klant hoefde niet in de watten te worden gelegd en er diende bijgevolg ook geen grote publiciteit te worden gevoerd. Het volstond om de klant in te lichten over de diverse “algemene leveringsvoorwaarden”. Zelfs een contract hoefde niet. Een klant kon immers toch niet naar een andere maatschappij overstappen. Dit kan sinds 1 juli 2003 voor iedereen wel. Er moest dus voor elke afzonderlijke leverancier een heuse contract- en commerciële administratie worden opgericht, om de klant zoveel mogelijk ter wille te zijn. Dit is ongetwijfeld een niet geringe kost voor de leverancier, maar een winst voor de klant omdat de concurrentie nu volop speelt.

De factuur

De uiteindelijke factuur wordt u gepresenteerd door de leverancier die voor het leveren van elektriciteit een vergunning heeft gekregen. Hoe zijn factuur er uitziet, hangt een beetje van de leverancier zelf af. In de meeste gevallen, en zeker voor de huishoudens, zal dat met inbegrip zijn van de transport- en distributiekosten. Voeg daarbij nog alle administratieve, wettelijke en commerciële kosten, tezamen met zijn winst en u heeft een fraaie vrije elektriciteitsprijs.